Als je aan het eind van je Latijn bent, weet je niet meer wat te doen of te zeggen. Of je gebruikt het als je uitgeput, doodmoe bent. Je kunt deze uitdrukking dus ook prima gebruiken als je geen woord Latijn spreekt.
De uitdrukking is een leenvertaling uit het Frans: être au bout de son latin. Leuke is dat Frans van Ravelingen jr. de uitdrukking ooit letterlijk heeft gebruikt.
Daar is geen woord Frans bij
Frans jr. was een van de drie zonen van Franciscus Raphelengius de Oudere (1539-1597), oftewel Frans van Ravelingen sr. Senior kreeg in 1585 van drukker en schoonvader Christoffel Plantijn de leiding over de Leidse vestiging van de drukkerij. Na de dood van senior leidden zijn drie zonen, waaronder dus Frans jr., de drukkerij van 1597 tot ongeveer 1619.
Net als zijn vader mat Frans jr. zich ook een gelatiniseerde naam aan: Franciscus Raphelengius (jr.). Dat was in die tijd niet ongebruikelijk: Latijn was de taal van de wetenschap (zoals het Engels dat nu is), maar het werd ook wel gedaan om ordinair indruk te maken.
Frans is aan het eind van zijn Latijn
Frans sprak een aardig woordje Latijn. Dat moest ook wel, want de drukkerij gaf vooral wetenschappelijke werken uit, ook van internationale geleerden met wie je als drukker natuurlijk regelmatig had te corresponderen.
In 1601 probeert Frans per brief de eigenaar van de Plantijn-drukkerijen (Antwerpen en Leiden), Jan Moretus, over te halen een herbarius, zeg maar een rijk geïllustreerde plantenatlas, uit te geven. En wel in het Nederlands, want dat ‘wort seer begheert’. Maar er is concurrentie vanuit Dordrecht. Frans heeft gehoord dat de Dordtse drukker eenzelfde plan heeft en dat de firma zelfs al in onderhandeling is met de houtsnijders over de illustraties.
Frans begint zijn brief in het Latijn, maar schrijft dan ineens in het Nederlands: “Ik ben ten eynde van myn Latyn.”
Vervolgens vertelt hij in het Nederlands over de dreigende concurrentie vanuit Dordrecht. Hoewel Frans zelf van een houtsnijwerker heeft gehoord van de Dordtse plannen, is hij niet helemaal zeker van de zaak, want hij kent ze als ‘groote blaeskaeken’.
Frans flans
Uiteindelijk blijkt Frans in real life niet aan het eind van zijn Latijn. Hij zet stug door en gebruikt de laatste versie van een herbarius van een inmiddels overleden auteur (Dodoens) en ‘verrijkt’ die versie met wat vrolijke extra vertelletjes en recepten voor kruidenmengels om een groter lezerspubliek te bereiken. In de correspondentie hierover gebruikt hij zelf het woord ‘flansen’ (“Wij zouden ’t wel flansen”, 9 July 1602). Dat blijkt makkelijker gezegd dan gedaan, want het duurt nog tot 1608 voordat het boek (het Cruydt-boeck) in elkaar geflanst is.
Published by